Pagina's

dinsdag 1 april 1997

Over God. En over hoe je een atheïst blijft.

Geachte redactie van NRC,


In zijn derde artikel over het atheïsme in NRC (29 maart 1997), lijkt professor Philipse geheel in de verdediging te zijn gedrukt. De aanval is de beste verdediging, zo lijkt hij te denken, vandaar dat hij de repliek van Mgr. Bomers wil afdoen als een scheldpartij. De twee artikelen van Bomers geven echter de indruk dat wij te maken hebben met een professionele redenaar, met iemand die schermt met argumenten, die de stellingen van de ander weet te weerleggen en toch de kunst verstaat de persoonlijke waardigheid van zijn opponent hoog te houden.

Philipse lijkt eerder een echte vechtersbaas, die geen tegenspraak duldt, die altijd een stok achter de deur heeft en als hij in het nauw gedreven wordt rare sprongen begint te maken en om de essentie heendraait.
De kern van het betoog van Philipse lijkt te zijn dat het atheïsme te verkiezen is boven het theïsme. Sterker nog, hij lijkt te beweren dat je als wetenschapper wel atheïst moet zijn. Toch is niet elke wetenschapper een atheïst, niet elke persoon die niet in God gelooft een atheïst, niet elke logische waarheid waar en gelukkig niet elke atheïst een wetenschapper.


Om atheïst te blijven moet je echter wel manipuleren met de logica en de kentheorie, anders ga je twijfelen. Immers in navolging van Kant is de idee ingeslopen dat wij de werkelijkheid niet kunnen kennen, maar alleen haar ‘schaduw’. Alleen degene die er van uitgaat dat de zintuiglijke ervaring ons tot de kennis kan leiden van een wereld die niet ons eigen bewustzijn is, stelt zich ontvankelijk op voor het eventuele bestaan van een godheid. Wie strandt in het idealisme kan alleen nog maar ontkennen dat er een waarheid bestaat. Wie dan toch een waarheid zoekt, moet een logica hanteren waarbij de gevolgtrekking onafhankelijk is van de premissen en waarbij de premissen niet waar hoeven te zijn. Koeien die vliegen dus.


Een duidelijk voorbeeld is Philipse, die schippert met de regels van de logica. Of Hegel, voor wie het noodzakelijk was om de oorzakelijkheid te vervangen door de idee van these en synthese. Maar ook Descartes’ cogito ergo sum blijkt niet voldoende te zijn om aan de bekoring van het agnosticisme te ontkomen. Immers, de ervaring van de werkelijkheid gaat vooraf aan het denken.


Het theïsme gaat uit van het bestaan van God, ook al heeft niemand ooit God gezien. Maar, met woorden van Martin Rees: “de afwezigheid van het bewijs, is nog geen bewijs voor afwezigheid”.


Het atheïsme ontkent het bestaan van God, ook al zijn daar geen bewijzen voor. Het gelooft niet in God omdat het niet wil geloven. Maar willen dat God niet bestaat, verandert niets aan de werkelijkheid. Ook het relativisme niet (‘in alles is wel iets waar’), het subjectivisme niet (‘voor jou wel, voor mij niet’), het agnosticisme niet (‘we weten het niet’), de dialectiek niet (‘de synthese overwint het beginsel van niet-contradictie’), het idealisme niet (‘geen oorzakelijkheid’). Zelfs het evolutionisme loopt het gevaar aan het toeval een goddelijke dimensie te geven.


De theoretische atheïst concludeert of kiest als leidmotief dat God niet bestaat. Dat lijkt een rationele keuze, maar het is en blijft een keuze die het subject blind maakt voor de werkelijkheid.


De praktische atheïst kiest niet, maar leeft alsof er geen God bestaat, uit gemakzucht, om geen verantwoording af te hoeven leggen over zijn daden. Dit lijkt een rationele keuze maar in werkelijkheid is het een gebrek aan vrijheid en aan kennis.


In het boek Achterhaald Atheïsme (Colomba, 1992) schrijven Van den Aardweg en Witkam dat het atheïsme een vlucht lijkt te zijn uit de realiteit, ‘een geloven in alles behalve in God’. Je zou kunnen zeggen dat een atheïst zijn eigen wil forceert in de richting van het geloof in het absolute niets, wat alleen verklaard kan worden door een logica te hanteren die strijdig is met de ervaring. Elke niet-rationele ervaring die niet overeenkomt met deze geforceerde keuze, zoals liefde, geluk, bewustzijn, gerechtigheid, schoonheid e.d., wordt gereduceerd tot een vorm van evolutionisme of tot louter chemie.


Misschien lijkt het atheïsme rationeel, maar erg aantrekkelijk is het niet. Van den Aardweg citeert een dichtregel van Nietzsche: “de grond van mijn opgewoelde ziel roept naar God, die door het verkrampte ik wordt versmaad”. Het bestaan van God, in het kader van de discussie beperk ik mij tot het beeld van de drie-ene God zoals wij die door de Openbaring kennen, is niet alleen het object van het geloof, niet alleen een onderwerp van filosofische beschouwing, het beantwoordt aan de diepste verlangens van de mens. Voor een christengelovige geeft de persoonlijke ervaring en omgang met God een volledige zekerheid. Als een wetenschapper in deze zin gelovig is, doet dat niets af aan zijn integriteit of aan de betrouwbaarheid van zijn onderzoek.